’s Avonds laat spoelt de regen alle uitlaatgassen van de straat. Een jongeman beent voorbij de houten schutting. Stopt. Tast in zijn broekzak. Zijn telefoon. De druppels druipen van zijn neus op zijn jas.
“Maar.”
Daar racen ze verder naar beneden.
“Maar dat heb ik toch niet zo gezegd.”
Tot aan de zoom.
“Je begrijpt het niet.”
En van zijn jas op zijn doorweekte sneakers.
“Maar meisje, luister nu toch eens naar mij.”
Als hij op en neer wipt, komen er bubbeltjes uit zijn sneakers.
“Luister nu toch eens.”
Hij staat met zijn linkervoet in een plas.
“Natuurlijk loop ik weg als jij op mij begint te roepen. Ik laat me niet zomaar beledigen!”
Hij laat zijn hoofd rusten tegen de houten schutting. Een andere druppel zoekt zijn weg. Van zijn kruin.
“Laat gewoon zitten.”
Naar zijn nek.
“Ik heb hier echt geen zin meer in.”
Hij duwt op zijn telefoon en steekt die terug in zijn zak. Hij leunt tegen het hout. Een auto rijdt voorbij. Wit. Mercedes. Hij volgt de rode achterlichtjes. Handen in zijn zakken.
De telefoon rinkelt opnieuw. Hij keilt het ding in de richting van de auto.
De GSM spat uiteen op het glinsterende wegdek.