Ze zitten elk aan het uiteinde van het grote ziekenhuisbed. Eentje houdt een rode zakdoek tegen zijn hoofd. Hij staart naar de grond. De andere doet zijn uiterste best om de etiketten op de plastic bakjes te lezen. Zijn mond beweegt mee met elke nieuwe lettergreep. De moeder zit tussen hen in. Ze bestudeert haar nagels.
De deur zwaait open en een jonge blonde dokter snelt binnen op haar sandalen.
“Eens kijken”, zegt ze minzaam tegen de jongen met de rode zakdoek. Langzaam neemt ze de rode lap weg en staart naar de gapende wonde. Voorzichtig tast ze rondom.
“Doet het pijn?”
De jongen zegt zachtjes van niet. Zijn kompaan kijkt van de andere kant van het bed met grote ogen toe.
“Je hebt geluk, dat hoeft zelfs niet genaaid te worden.” Ze glimlacht naar de jongen en draait zich om naar de moeder. “Het lijkt altijd heel erg als ze een snee op hun hoofd hebben. Het bloedt gewoon veel.” De knappe dokter opent een lade en haalt er enkele plastieken pakjes uit. Ze neemt ook een flesje van het rek en legt alles in een kartonnen schoteltje. “Een verpleegster komt je zodadelijk verzorgen, maar nu wil ik eerst even naar je broer kijken, goed?”
Ze crost naar de andere kant van het bed en gaat op een krukje voor de jongen zitten.
“Wat is er precies gebeurd?”
“Hij heeft me geduwd”, zegt het jongetje met een piepstemmetje.
“Houd er nu over op”, keft de moeder, “of is het zo nog niet erg genoeg, misschien?” Zijn broer kijkt zwijgend naar de grond.
“Waar heb je dan pijn”, vraagt de dokter vriendelijk. “Hier”, zegt het kleine vogeltje, en steekt zijn arm uit. Als de dokter hem voorzichtig aanraakt, schrikt het jongetje van de pijn.
“Kan je je pols bewegen? Nee? We zullen er in elk geval een foto van maken, dan zijn we zeker. hè.” Ze glimlacht naar de jongen en wacht tot hij haar blik beantwoordt. Dan stuift ze weer de kamer uit.
De jongens staren voor zich uit. De moeder leest de handleiding van het brandblusapparaat.