Zaterdagnamiddag. Een flauw herfstzonnetje. De shoppers wringen zich als mieren door de winkelstraat.
Een koppel maneuvreert een wandelwagen door de massa. Hij heeft een stoppelbaard van enkele dagen, zij ziet er minstens even moe uit.
“Hé, Bart. Dat is lang geleden.”
De stoppelbaard draait zich om. Botst op de uitgestoken hand van een grote kerel met lang bruin haar. Aan zijn andere hand plakt een mooi frêle meisje met een donkere bloemetjesrok en felrode laarzen.
“Ah. Hallo.”
“Hoe is het met jou?”
Bart kijkt naar de moeder van zijn kind. Zij trekt zachtjes aan het dekentje in de wandelwagen.
“Ah. Goed hè. En met jou?”
“Super! Fantastisch! Net terug van vakantie! Sardinië! Mooi man! Daar vind je nog ongerepte natuur. En goed weer natuurlijk! Haha.”
Het frêle meisje glimlacht naar de twee anderen, zij glimlachen terug.
“En is dat nu jouw kleine man?”
“Ah. Ja. Dat is hij.”
Bart draait de wandelwagen naar zijn twee gesprekpartners toe. Ze zuchten in koor. De ouders glimmen van trots.
De kerel met het lange haar slaat Bart op de rug. “Wij moeten eens verder. Want madam hier wil shoppen.” Het frêle meisje glimlacht nog steeds. “Tot de volgende keer.” Ook moeder de vrouw krijgt een ferme klop de op schouder.
De ouders slenteren verder.
“Wie was dat?” vraagt de moeder.
“Geen flauw idee”, antwoordt de vader.