Sinds een jaar of drie woon ik in Antwerpen. Veel aanpassingsproblemen heb ik als verdwaalde Limburger niet gehad. Er is maar één vervelende gewoonte die ik hier heb opgepikt. Als iemand mij op straat aanspreekt, loop ik het liefst zo snel mogelijk verder. Want ze willen toch maar geld, of een sigaret, of beide. Mensen die een straatnaam roepen of met een grote kaart verdwaasd rond zich kijken, help ik gaarne. En de dikke Afrikaanse vrouw die met veel te grote koffers haar trein probeerde te halen, die had nu eenmaal mijn sterke mannenarmen nodig. Net zoals de Joodse/Indische/Marokkaanse/Vlaamse vrouw met kinderwagen als de roltrap niet meer rolt. Maar in alle andere gevallen blijf ik niet meer staan als ze mij aanspreken.
Een maand of twee geleden liep ik door het centraal station. Een meisje, midden in de twintig, blond haar en bezorgde blik, sprak me aan. “Excuseer meneer, maar ik heb een probleem, ze hebben mijn.” Ik wuifde arrogant haar verhaal weg en stapte snel verder, zoals altijd. Maar ik was het station nog niet uit of er begon een muisje aan mijn hersenen te knagen. Wat als haar verhaal echt was? Of sterker nog, wat als het mij ooit gebeurt, ergens ver weg van huis, portefeuille en GSM gepikt. Overgeleverd aan de goedheid van andere mensen? Waarom gaf ik haar niet gewoon iets?
Vorige week zag ik het meisje opnieuw. Ook in het station. Ze sprak een jong koppeltje aan. Een eindje verderop bleef ik kijken. Na een kort verhaaltje, keek de jongen naar zijn vriendinnetje. Die bougeerde niet, dus haalde hij zijn portefeuille boven en gaf het meisje van de gestolen goederen iets. Ze bedankte de jongen, liep snel verder en gunde mij geen blik.
En zo kweekt een mens stilletjesaan eelt op zijn communiekantenzieltje! 😦